Aan de rand van de atletiekbaan op Papendal doet Menno Vloon wat oefeningen op het powerrack. De kaarsrechte handstand op twee gelijke leggers verraadt het turnverleden van de goedlachse polsstokhoogspringer. Tot zijn zestiende combineerde hij turnen en atletiek. Sinds die tijd ligt de focus op atletiek, maar zijn, bij het turnen opgedane, gymnastische vaardigheden vormen een goede basis voor het polsstokhoogspringen.
Met een stok van ruim vijf meter en een insteekbak van twintig centimeter diep, moet hij nog meer dan een meter overbruggen om over de lat te komen. “Snelheid is heel belangrijk”, legt hij uit. “We komen met bijna tien meter per seconde aanlopen. Die snelheid moet je omzetten in een krachtige afzet en de juiste richting, en je moet de stok goed neerzetten. Zo kan je de stok als het ware 'oppompen'. Hoe 'harder' de stok, hoe meer energie je terugkrijgt om over de lat heen te komen. Bij een wedstrijd heb ik wel zeven of acht stokken mee, variërend in hardheid.”
Polsstokhoogspringen is niet zonder zonder gevaar. Er mag dan wel een dikke mat onder de lat liggen, toch kan er van alles fout gaan. “Ik ben aan alle kanten naast de mat geland”, vertelt Menno. “Maar toen had de stok controle over mij. Nu is dat andersom. Ik weet meestal tijdens de aanloop al hoe ik uitkom.”
Lees het volledige interview op teamnl.org